Benut thuistalen in de klas 

Vorige week bracht de onderwijsraad een nieuw advies uit: benut talige diversiteit in het onderwijs. Voor veel kinderen in Nederland is Nederlands niet de enige taal die zij spreken. Thuis horen ze misschien ook Arabisch, Pools, Turks, Engels of Tigrinya. Maar in de klas wordt vaak alleen Nederlands gebruikt, waardoor kinderen een deel van hun kennis en vaardigheden niet kunnen inzetten. Een manier om dit advies in de praktijk te brengen is translanguaging. Op basis van recent onderzoek adviseren onderzoekers van de Universiteit Utrecht zeven vormen waarop een leerkracht translanguaging kan toepassen in de klas. “Met translanguaging krijgen meertalige kinderen meer grip op de leerstof én voelen ze zich meer gezien.”

Wat bedoelen we met translanguaging?
Translanguaging. Het klinkt misschien ingewikkeld, maar het idee is simpel. Mirona Moraru, van het Utrechtse onderzoeksproject Multi-STEM: “Translanguaging betekent dat kinderen al hun talen mogen inzetten om te leren en zich uit te drukken. Het gaat dus niet alleen om schakelen tussen talen, maar om het combineren van alles wat een kind talig in huis heeft – van Nederlands tot thuistalen, van gebaren tot online hulpmiddelen.”

Waarom het werkt in de klas
De onderzoekers van Multi-STEM geven aan dat translanguaging kinderen helpt

  • om beter te gebrijpen wat er geleerd wordt
  • om te laten zien wat ze al kunnen
  • om betrokken en gemotiveerd te voelen

“Daarnaast stijgt, door gebruik van alle talen, de betrokkenheid, de motivatie en het zelfvertrouwen van de leerlingen. Als je als leerkracht laat zien dat alle talen er mogen zijn, draagt dat bij aan inclusie en een positief zelfbeeld. Translanguaging maakt de lessen toegankelijker, rijker en leuker. Voor de leerling én de leerkracht.”

Direct toepassen
De taal- en onderwijsonderzoekers van Multi-STEM geven aan dat er zeven vormen van translanguaging zijn, en die kan je in de klas toepassen. In een les over ‘plantengroei’ ziet het er als volgt uit.

1. Talen combineren
Laat leerlingen brainstormen in hun thuistaal én in het Nederlands. Als de leerkracht vraagt wat een plant nodig heeft om te groeien, laat de kinderen dan gebruikmaken van al hun talen om tot een antwoord te komen. Bespreek het vervolgens klassikaal in het Nederlands.

2. Gebaren en hulpmiddelen gebruiken
Toon een plaat van een plant, gebruik gebaren (zonnestralen, water gieten) of een tweetalig woordenboek.

3. Vertalen
Vraag leerlingen het woord ‘ontkiemen’ en andere kernbegrippen in hun thuistaal op te zoeken.

4. Vergelijken
Maak samen een meertalige woordmuur. Bespreek hoe woorden in verschillende talen op elkaar lijken of verschillen.

5. Samenwerken
Zet kinderen die dezelfde thuistaal spreken in groepjes. Laat hen overleggen in hun thuistaal en de antwoorden in het Nederlands opschrijven.

6. Taalbemiddelaars
Een leerling die al sterker is in het Nederlands kan een klasgenoot helpen door uitleg te geven. Ouders, oudere broers of zussen, of een tweetalige onderwijsassistent kunnen ook een rol spelen.

7. Ontwerp een meertalig klaslokaal
Hang meertalige posters of vlaggen van diverse landen op. Laat kinderen bijdragen aan een klas met zichtbare plek voor hun thuistalen.

Tip: begin klein!
Moraru adviseert leerkrachten om klein te beginnen: “Je hoeft niet meteen alle zeven vormen in één les toe te passen. Start bijvoorbeeld met een meertalige woordmuur, of laat kinderen kernwoorden in hun thuistaal opzoeken. De zeven verschillende vormen van translanguaging kunnen uiteraard gemixt worden: de leerkracht kiest zelf steeds welke het beste bij het leerdoel passen.”

Translanguaging is geen extra taak boven op een les – het is een andere manier van omgaan met je leerlingen en hun talen. Door die talen een plek te geven, open je deuren voor hun leerproces én hun welzijn.

– Mirona Moraru & Shaunna Calpin-Ramlawi 

Deze blog staat ook op https://www.uu.nl/nieuws/benut-thuistalen-in-de-klas.

Momenteel is deze blog alleen beschikbaar in het Nederlands en Engels. Om het in een andere taal te lezen raden we de vertaaltool DeepL aan. 

Terug